FCI STANDAARD NR 156 19.01.2011/NL COLLIE (LANGHAAR)
OORSPRONG
Groot-Brittannië.
DATUM PUBLICATIE VAN DE OFFICIËLE GELDIGE STANDAARD
13.10.2010
GEBRUIK
Herdershond
FCI-CLASSIFICATIE
-Groep 1 Herders- en Veedrijvershonden (uitgezonderd Zwitserse Veedrijvers).
-Sectie 1 Herdershonden. Zonder werkproef.
KORT HISTORISCH OVERZICHT
De langhaar en korthaar Collie zijn gelijk aan elkaar met uitzondering van de vachtlengte. Er wordt aangenomen dat het ras is ontstaan uit honden die oorspronkelijk door de Romeinen naar Schotland zijn gebracht en daar zijn vermengd met de oorspronkelijke types. Puristen kunnen wijzen op subtiele verschillen die zijn ontstaan door het selecteren van fokdieren, maar het feit blijft dat de twee rassen vrij recent zijn ontstaan uit dezelfde fokdieren en inderdaad, lijnen delen die tot op de dag van vandaag bij beiden te vinden zijn. De langhaar Collie is de wat verfijndere versie van de originele werkende Collie van de Schotse herder, waaruit hij gedurende tenminste de laatste honderd jaar is geselecteerd. Veel van de honden kunnen nog naar tevredenheid werken, als ze de kans krijgen. In principe komt het erop neer dat de Collie, naast al zijn schoonheid, een werkhond is.
ALGEMENE VERSCHIJNING
Toont zich als een hond van grote schoonheid, die staat met onverstoorbare waardigheid, met geen enkel onderdeel uit verhouding ten opzichte van het geheel. Lichaamsbouw en belijning verraden kracht en activiteit, zijn vrij van plompheid en zonder een spoor van grofheid. De expressie is van het grootste belang. De onderlinge verhoudingen in aanmerking genomen wordt deze verkregen door de perfecte balans en combinatie van schedel en voorsnuit, maat, vorm, kleur en plaatsing van de ogen, correct geplaatste en gedragen oren.
GEDRAG/TEMPERAMENT
Vriendelijk zonder een spoor van nervositeit of agressiviteit. Een prima gezelschapshond, vriendelijk, vrolijk en actief, goed met kinderen en andere honden.
HOOFD: De kwaliteiten van het hoofd zijn van groot belang en moeten gezien worden in verhouding met de grootte van de hond. Van voren of van opzij gezien lijkt het hoofd op een zuivere, goed afgestompte wig met een gladde omtrek. De zijkanten zijn glad en lopen geleidelijk taps toe van de oren tot de zwarte neuspunt. In profiel bekeken liggen de bovenkant van de schedel en die van de snuit in twee parallelle rechte lijnen van gelijke lengte, gescheiden door de stop. Het middelpunt tussen de binnenste ooghoeken (wat het midden is van een correct geplaatste stop), is het lengte- evenwichtspunt van het hoofd. De schedeldiepte van de wenkbrauw tot de onderzijde van de kaak is nooit overmatig (deep through).
SCHEDELSTREEK
– Schedel: Vlak.
– Stop: Licht, maar waarneembaar.
AANGEZICHTSSTREEK
– Neus: Altijd zwart.
– Voorsnuit: Het einde van de gladde, goed geronde voorsnuit is stomp, nooit vierkant. Niet geknepen.
– Kaken/Gebit: Kaken sterk, onderkaak zuiver gemodelleerd. Tanden van goed formaat. Een perfect, regelmatig en compleet schaargebit, dat wil zeggen de boventanden overlappen de ondertanden sluitend en staan recht in de kaken.
-Wangen: jukbeenderen niet prominent.
– Ogen: Zeer belangrijk kenmerk, dat de zachte expressie geeft. Middelmatig groot (nooit erg klein). Enigszins schuin geplaatst, amandelvormig en donkerbruin van kleur, behalve in het geval van blue merles, bij wie de ogen (één of beide, of een deel van één of beide) regelmatig blauw of blauw gevlekt zijn. Expressie zeer intelligent, met een levendige, alerte oogopslag als de hond luistert. Oren: Klein, niet te dicht bij elkaar bovenop de schedel, maar ook niet te wijd uit elkaar. In rust naar achteren gevouwen, maar als de hond alert is, naar voren gebracht en gedeeltelijk rechtopstaand gedragen, dat is ongeveer twee derde van het oor rechtop, terwijl één derde op natuurlijke wijze naar voren tipt tot onder de horizontale lijn.
NEK
Gespierd, krachtig, tamelijk lang, goed gebogen.
LICHAAM
Iets lang in vergelijking met de hoogte.
– Rug: Sterk.
– Lendenen: Licht gewelfd.
– Borst: Diep, tamelijk breed achter de schouders; ribben goed gewelfd.
STAART
Lang, de wervels komen tenminste tot de punt van de hak. In rust laag gedragen, maar met een lichte opwaartse buiging aan de punt. Bij opwinding mag de staart vrolijk gedragen worden, maar nooit over de rug.
LEDEMATEN
VOORHAND
– Schouder: Schuin en goed gehoekt.
– Elleboog: Noch naar binnen, noch naar buiten gedraaid.
– Voorbeen: Voorbenen recht en gespierd, de botten rond en gemiddeld van omvang.
– Voorvoeten: Ovaal; zolen met goede kussentjes, tenen gebogen, compact.
ACHTERHAND
– Dij: Gespierd. Tweede dij strak en pezig.
– Knie: Goed gebogen.
– Hak: Laag geplaatst en krachtig.
– Achtervoeten: Ovaal; zolen met goede kussentjes, tenen gebogen, compact. Iets minder gebogen dan de voorvoet.
GANGWERK
Uitgesproken kenmerkend voor dit ras. Een goed gebouwde hond draait nooit zijn ellebogen naar buiten, maar in beweging zet hij toch zijn voorvoeten verhoudingsgewijs dicht bij elkaar.Weven, kruisen of rollen zijn hoogst ongewenst. Van achteren gezien moeten de achterbenen van de hak tot de grond evenwijdig gaan, maar niet te dicht bij elkaar. Van opzij gezien is de beweging vloeiend. De achterbenen zijn krachtig met veel stuwkracht.Een redelijk lange en lichte pas is gewenst en moet moeiteloos ogen. Absolute soundness is essentieel.
VACHT
Haar: Passend over de belijning van het lichaam, zeer dicht. De bovenvacht is recht en voelt stug aan, de ondervacht is zacht en wollig en zeer gesloten, waardoor de huid bijna onzichtbaar is; manen en bef zeer overvloedig, masker en gezicht kort behaard, oren kort behaard aan de tippen, maar dragen meer haar naar de basis toe, voorbenen rijk bevederd, de achterbenen boven de hakken overvloedig behaard, maar kort behaard onder het hakgewricht. De achterbenen hebben boven de hakken een rijk behaarde broek, maar zijn kort behaard onder het hakgewricht. Het haar op de staart is zeer overvloedig.
KLEUR
Sable, Sable en wit, Tricolour en Blue merle.
– Sable: Elke schakering van licht goudkleurig tot rijk mahonie of donker met zwarte haarpunten. Lichte stro- of crèmekleur hoogst ongewenst.
– Tricolour: Overwegend zwart met rijke taankleurige aftekeningen aan benen en hoofd. Een roestige tint in de bovenvacht is hoogst ongewenst.
– Blue merle: Overwegend helder, zilverachtig blauw met zwarte spikkels of gemarmerd. Rijke taanafwijkingen hebben de voorkeur, maar het ontbreken daarvan mag niet bestraft worden. Grote zwarte platen, leikleur of een roestige tint in boven- of ondervacht zijn hoogst ongewenst.
Alle bovengenoemde kleurslagen behoren in meer of mindere mate de voor de Collie typische witte aftekeningen te hebben. De volgende aftekeningen hebben de voorkeur: witte kraag, geheel of gedeeltelijk. Witte bef, benen en voeten, witte staartpunt. Een bles op snuit en/of schedel is toegestaan.
MAAT EN GEWICHT
Schofthoogte:
Reuen: 56-61 cm
Teven: 51-56 cm
FOUTEN
Elke afwijking van de voorgaande punten moet worden beschouwd als een fout en de beoordeling van de ernst van de fout moet exact in verhouding staan tot de mate waarin de fout zich voordoet of invloed heeft op de gezondheid en/of het welzijn van de hond en het vermogen tot het uitvoeren van zijn oorspronkelijke werk.
DISKWALIFICERENDE FOUTEN
Agressief of overmatig schuw.
Iedere hond die duidelijke lichamelijke- of gedragsafwijkingen toont zal gediskwalificeerd worden.
- Reuen moeten twee normaal ontwikkelde, volledig in het scrotum ingedaalde testikels bezitten.